Op de derde vrijdag na Pinksteren wordt het 'hoogfeest van het heilig Hart van Jezus' gevierd. In de Bijbel wordt het hart vaak beschouwd als het symbool van moed, vreugde en hartstocht. Sint Augustinus (354-430) beschreef het hart als symbool van liefde.
In een visioen van Sint-Margaretha Maria Alacoque (1646-1690) toonde Jezus zijn bloedend hart. Hij deelde deze Franse mystica mee dat Hij heel verdrietig was omwille van het grote aantal mensen die zijn liefde afwezen. Daarom moest er een dag komen waarop zijn onmetelijke liefde centraal zou komen te staan. In het visioen gaf Jezus de opdracht de feestdag in te stellen op de derde vrijdag na Pinksteren.
Franse bisschoppen en kloosteroversten die geloof hechtten aan het getuigenis van Margaretha deden wat Jezus haar bevolen had. In 1672 gaf de bisschop van Rennes aan de religieuze congregaties van Sint-Johannes Eudes (1601-1680) voor het eerst verlof om een feest ter ere van het Heilig Hart van Jezus te vieren. In 1765 erkende paus Clemens XIII de derde vrijdag na Pinksteren officieel als een plaatselijk feest. Paus Pius IX schreef het feest in 1856 voor heel de Rooms Katholieke Kerk voor en kende er een hoge liturgische rang aan toe.
Nadat de pausen de maand mei als Mariamaand hadden gepropageerd, groeide geleidelijk het gebruik de maand juni als Heilig Hartmaand te beschouwen. Dat hield in dat gelovigen zich in juni bijzonder toewijdden aan het Heilig Hart. Men deed boete om het gebrek aan liefde voor Jezus door veel mensen te compenseren. Eind 19e eeuw haalden veel katholieke huisgezinnen een heilighartbeeld in huis, dat in juni extra vereerd werd.
Dat het feest op een vrijdag wordt gevierd is een duidelijke verwijzing naar Goede Vrijdag. Het geeft zo de band aan met de herdenking van Jezus' lijden en sterven. Vanaf 1929 komt in de liturgische teksten van het Heilig-Hartfeest als centrale gedachte naar voren ‘de verzoening die Jezus vanwege Gods oneindige barmhartigheid door zijn lijden en dood tot stand heeft gebracht’. In een misgezang van het Heilig Hart wordt het zo verwoord: God heeft zijn Zoon gezonden om onze zonden uit te wissen door het offer van zijn leven. De evangelielezing is genomen uit het Evangelie van Johannes. Daarin wordt verteld dat een Romeinse soldaat de zijde van Jezus dode lichaam doorstak. Meteen kwam er bloed en water uit. (Joh. 19,34) Deze doorboring van Jezus' hart wordt in de katholieke traditie soms geïnterpreteerd als de oorsprong van de Kerk, waarin de gelovigen met water zijn gedoopt en in de eucharistie eten en drinken van het Lichaam en Bloed des Heren.
In een homilie uitgesproken op het feest van het Heilig hart in 2008 zegt Paus benedictus het volgende:
Elke persoon heeft nood aan een “centrum” van zijn leven, een bron van waarheid en goedheid waaraan hij zich kan laven in de verschillende situaties van het leven en de last van elke dag. Elk van ons, wanneer hij zich terugtrekt in stilte, heeft niet enkel nood aan het voelen van zijn eigen hartslag maar veel dieper nog, aan de hartslag van een onuitsprekelijke aanwezigheid, zichtbaar voor de ogen van het geloof: de aanwezigheid van Christus, hart van de wereld.