Voor de kinderen:
Kolet Janssen hertaalde de evangelielezing van de 1ste zondag van de veertigdagentijd voor kinderen. Je vindt bij deze hertaling ook een denkvraag, doe-tip en een kort gebed. Roel Ottow tekende de illustratie. Ideaal voor thuis. Ook ideaal voor catechisten en (godsdienst)leerkrachten om door te geven aan hun kring van kinderen. Klik hier.
Boodschap van paus Franciscus voor de 40dagentijd 2022
“Laten we niet moe worden van het goede doen, want te zijner tijd zullen we onze oogst binnenhalen, als we het niet opgeven. Laten we dan, terwijl we de kans hebben, goed doen voor iedereen” (Gal 6:9-10)
Dierbare broeders en zusters
De veertigdagentijd is een gunstige tijd voor persoonlijke en gemeenschappelijke vernieuwing omdat zij ons leidt naar het paasmysterie van de dood en de verrijzenis van Jezus Christus. Voor ons op weg gaan naar Pasen in de veertigdagentijd 2022 doen we er goed aan de aansporing van de Heilige Paulus aan de Galaten te overwegen: Laten we onophoudelijk goed doen; want als we de moed niet opgeven, zullen we te zijner tijd de oogst binnenhalen. Laten we dus, zolang we tijd hebben (kairos), goed zijn voor allen (Gal 6,9-10).
1. Zaaien en oogsten
Met deze woorden roept de apostel het beeld op van zaaien en oogsten, dat Jezus zo dierbaar is (cf. Mt 13). De Heilige Paulus spreekt over een kairos: een gunstige tijd om het goede te zaaien met het oog op een toekomstige oogst. Wat is deze gunstige tijd voor ons? De veertigdagentijd is zeker zo’n geschikte tijd, maar dat geldt ook voor ons hele aardse bestaan, waarvan de veertigdagentijd in zekere zin een voorafbeelding is (Cf. Heilige Augustinus, Serm. 243, 9,8; 270, 3; Fr. in Ps. 110, 1.). In ons leven krijgen hebzucht, hoogmoed en het verlangen om te bezitten, te vergaren en te consumeren maar al te vaak de overhand, zoals we zien in de evangelische gelijkenis over de dwaze man die dacht dat zijn leven veilig en zeker was door de overvloed van graan en goederen die hij in zijn schuren had opgeslagen (cf. Lc 12,16-21). De veertigdagentijd roept ons op tot bekering, tot een mentaliteitsverandering, opdat we de waarheid en de schoonheid van het leven niet zozeer zouden vinden in het bezitten als wel in het geven, niet zozeer in het vergaren als wel in het zaaien van het goede en in het delen.
De eerste zaaier is God zelf die overvloedig zaadjes van goedheid blijft zaaien in onze menselijke familie (Encycliek Fratelli tutti, nr. 54). In de veertigdagentijd zijn we geroepen om Gods gave te beantwoorden door open te staan voor zijn levend en krachtig Woord (Heb 4,12). Regelmatig luisteren naar Gods Woord doet onze bereidheid om ernaar te handelen toenemen (cf. Jak 1,21) en maakt ons leven vruchtbaar. Als deze realiteit ons al vreugde geeft, hoeveel te meer dan de oproep om Gods medewerkers te worden (1 Kor 3,9), door de gunstige gelegenheid te benutten (cf. Ef 5,16) om goedheid te zaaien. Deze oproep om het goede te zaaien, moeten we niet zien als een last maar als een genade waardoor de Schepper ons actief wil verenigen met zijn eigen onbaatzuchtige gulhartigheid.
Hoe zit het met de oogst? Zaaien we niet om te oogsten? Natuurlijk! De Heilige Paulus wijst op de nauwe band tussen zaaien en oogsten wanneer hij zegt: Wie karig zaait, zal karig oogsten; wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten (2 Kor 9,6). Maar over wat voor oogst hebben we het dan? Een eerste vrucht van het goede dat we zaaien wordt zichtbaar in onszelf en in ons dagelijkse leven, zelfs in de kleinste gebaren van goedheid. In God gaat geen enkele daad van liefde, hoe klein ook, en geen enkele genereuze krachtinspanning ooit verloren (cf. Apostolische exhortatie Evangelii gaudium, nr. 279). Zoals we een boom herkennen aan zijn vruchten (cf. Mt 7,16-20), zo straalt een leven vol goede werken licht uit (cf. Mt 5,14-16) en verspreidt het de geur van Christus in onze wereld (cf. 2 Kor 2,15). Vrij van zonde God dienen, brengt vruchten van heiligheid voort voor het heil van allen (cf. Rom 6,22).
In feite zien we slechts een klein deel van de vruchten van wat wij zaaien, want volgens de evangelische levenswijsheid, zaait de een en maait de ander (Joh 4,37). Juist door te zaaien voor het welzijn van anderen, delen we in Gods eigen gulhartigheid: het is echt nobel om, vertrouwend op de verborgen kracht van de zaadjes van goedheid die we zaaien, processen in gang te zetten waarvan anderen de vruchten zullen plukken (Encycliek Fratelli tutti, nr. 196). Het goede zaaien voor anderen bevrijdt ons van bekrompen eigenbelang en doordrenkt onze daden met belangeloosheid, en maakt ons deelgenoot aan het wonderlijke perspectief van Gods welwillende plannen.
Het Woord van God verruimt en verheft onze visie: het zegt ons dat de ware oogst de eschatologische oogst is op de laatste dag, de dag waarop de zon niet ondergaat. De door ons leven en daden voortgebrachte vruchten zijn vruchten voor het eeuwige leven (Joh 4,36), onze schat in de hemel (Lc 12,33; 18,22). Jezus zelf gebruikt het beeld van de graankorrel die in de aarde sterft om vruchten voort te brengen (cf. Joh 12,24) als symbool voor zijn dood en verrijzenis (cf. Joh 12,24); terwijl de Heilige Paulus hetzelfde beeld gebruikt om te spreken over de verrijzenis van ons lichaam: Wat gezaaid wordt in vergankelijkheid, verrijst in onvergankelijkheid; wat gezaaid wordt in zwakte, verrijst in macht. Een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam verrijst (1 Kor 15,42-44). Deze hoop op de verrijzenis is het grote licht dat de verrezen Christus in de wereld brengt: Als wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij het meest van alle mensen te beklagen. Maar zo is het niet! Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Kor 15,19-20). Zij die innig in liefde met Hem verenigd zijn en als het ware vergroeid zijn met zijn dood (Rom 6,5), zullen ook met Hem verenigd opstaan om eeuwig te leven (cf. Joh 5,29): dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het koninkrijk van hun Vader (Mt 13,43).
2. Laten we onophoudelijk goed doen
De verrijzenis van Christus bezielt de aardse hoop met de grote hoop van het eeuwige leven en brengt de kiem van de verlossing al binnen in de tegenwoordige tijd (cf. Benedictus XVI, Encycliek Spe salvi, nrs. 3. 7). Bittere teleurstelling over verbrijzelde dromen, diepe bezorgdheid over de uitdagingen die voor ons liggen en ontmoediging over onze armzalige middelen, kunnen ons in de verleiding brengen onze toevlucht te zoeken in zelfgenoegzaamheid en onverschilligheid voor het lijden van anderen. Want zelfs onze beste middelen zijn beperkt: Ook wie jong is, wordt moe en raakt uitgeput, en jonge mannen kunnen zeker bezwijken (Js 40,30), maar God geeft de vermoeide weer kracht en de onvermogende een overvloed aan macht. […] Zij die hopen op de Heer, vernieuwen hun kracht en slaan hun vleugels uit als adelaars; zij lopen en worden niet moe, zij rennen en raken niet uitgeput (Js 40,29.31). De veertigdagentijd roept ons op om ons geloof en onze hoop op de Heer te stellen (cf. 1 Pe 1,21), want alleen als we onze blik op de verrezen Christus richten (cf. Heb 12,2), zullen we gehoor kunnen geven aan de oproep van de Apostel: Laten we onophoudelijk goed doen (Gal 6,9).
Laten we niet moe worden te bidden. Jezus leerde ons dat we moeten blijven bidden en de moed niet opgeven (Lc 18,1). We moeten bidden omdat we God nodig hebben. Zelfgenoegzaamheid is een gevaarlijke illusie. Als de pandemie onze persoonlijke en maatschappelijke kwetsbaarheid heeft doen voelen, kan deze veertigdagentijd ons de troost van het geloof in God doen ervaren, want zonder Hem kunnen wij niet standhouden (cf. Js 7,9). Niemand kan zich alleen redden want we zitten allemaal in hetzelfde schuitje te midden de stormen van de geschiedenis (Cf. Bijzonder gebedsmoment ten tijde van de pandemie (27 maart 2020)). En zeker kan niemand gered worden zonder God, want alleen het paasmysterie van Jezus Christus zegeviert over de donkere wateren van de dood. Het geloof bespaart ons de lasten en de beproevingen van het leven niet maar stelt ons wel in staat ze het hoofd te bieden in verbondenheid met God in Christus, met de grote hoop die niet teleurstelt en waarvan het onderpand de liefde is die God door de Heilige Geest in onze harten heeft uitgestort (cf. Rom 5,1-5).
Laten we niet moe worden het kwaad uit ons leven te bannen. Moge het vasten waartoe de veertigdagentijd ons oproept, onze geest sterken in de strijd tegen de zonde. Laten we niet moe worden om vergeving te vragen in het sacrament van boete en verzoening, wetend dat God niet moe wordt ons te vergeven (f. Angelus, 17 maart 2013.). Laten we niet moe worden te strijden tegen de begeerte, de zwakheid die ons aanzet tot egoïsme en alle kwaad, en die in de loop van de geschiedenis allerlei wegen vindt om mannen en vrouwen tot zonde te verleiden (cf. Encycliek Fratelli tutti, nr. 166). Eén ervan is de verslaving aan de digitale media, die de menselijke relaties verarmt. De veertigdagentijd is de gunstige tijd om deze verleidingen te weerstaan en in plaats daarvan een meer integrale vorm van menselijke communicatie te cultiveren (cf. ibid., nr. 43), die bestaat uit authentieke ontmoetingen (ibid., nr. 50), van aangezicht tot aangezicht.
Laten we onophoudelijk het goede doen in concrete daden van naastenliefde. Laten we in deze veertigdagentijd blijmoedig aalmoezen geven (cf. 2 Kor 9,7). God die de zaaier zaad verschaft en brood als voedsel geeft (2 Kor 9,10), schenkt dat ook aan ieder van ons, niet alleen opdat wij onze honger zouden kunnen stillen, maar ook opdat wij onze edelmoedigheid zouden kunnen uitdrukken in het goed zijn voor anderen. Het is waar dat we ons hele leven tijd hebben om het goede te zaaien, maar laten we deze veertigdagentijd vooral benutten om te zorgen voor onze naasten en om onze gewonde broeders en zusters nabij te zijn op hun levensweg (cf. Lc 10,25-37). De veertigdagentijd is een gunstige tijd om mensen in nood op te zoeken en niet uit de weg te gaan; om hen die uitzien naar een luisterend oor en een bemoedigend woord aan te spreken en niet te negeren; om hen die lijden onder eenzaamheid te bezoeken en niet in de steek te laten. Laten we de oproep om goed te zijn voor allen in praktijk brengen door de tijd te nemen om de minste en weerloze mensen, de verlaten en verachte mensen, de gediscrimineerde en gemarginaliseerde mensen lief te hebben (cf. Encycliek Fratelli tutti, nr. 193).
3. We zullen oogsten als we de moed niet opgeven
De veertigdagentijd herinnert ons er elk jaar aan dat goedheid, samen met liefde, gerechtigheid en solidariteit nooit voor eens en altijd verworven zijn; ze moeten elke dag opnieuw gerealiseerd worden (ibid., nr. 11). Laten wij God vragen ons de geduldige volharding van de boer te geven (cf. Jak 5, 7) om onvermoeibaar het goede, stap na stap, te realiseren. Als we vallen, laten we dan onze hand uitsteken naar de Vader, die ons altijd weer opricht. Als we verdwaald zijn, als we misleid worden door de verlokkingen van de boze, laten we dan niet aarzelen om terug te keren tot God die rijkelijk vergeeft (Js 55,7). Laten we in deze tijd van bekering, gesteund door Gods genade en door de gemeenschap van de Kerk, niet moe worden het goede te zaaien. Het vasten bewerkt de grond, het gebed bevloeit hem en de naastenliefde maakt hem vruchtbaar. Laten we vast ervan overtuigd zijn dat we zullen oogsten als we de moed niet opgeven en dat we met de gave van de volharding de belofte zullen ontvangen (cf. Heb 10, 36) van onze eigen redding en die van wie naar ons luisteren (cf. 1 Tim 4, 16). Door de broederlijke liefde tegenover allen te cultiveren, worden wij verenigd met Christus, die zijn leven voor ons gegeven heeft (cf. 2 Kor 5,14-15) en proeven wij nu al de vreugde van het Koninkrijk der hemelen, waarin God uiteindelijk alles in allen zal zijn (1 Kor 15,28).
Moge de Maagd Maria, die in haar schoot de redder droeg en die alles in haar hart bewaarde en erover nadacht (Lc 2,19), voor ons de gave van geduld verkrijgen. Moge zij ons vergezellen met haar moederlijke aanwezigheid, zodat deze tijd van bekering vruchten van eeuwig heil mag voortbrengen.
Rome, bij Sint-Jan van Lateranen, op 11 november 2021, gedachtenis van Sint-Maarten, bisschop.
+ Franciscus
Ga je gang, geef chocolade op voor de vasten.
Een oude vrouw vroeg een jong meisje - ze heette Casey, als ik het me goed herinner - wat ze van plan was op te geven voor de vastentijd. Casey zei dat ze chips ging opgeven.
“Chips!” schamperde de oude vrouw. Ellendig! In haar tijd deden meisjes echte boetedoeningen, brachten ze echte offers, zei ze. Casey zou op zijn minst alle desserts moeten opgeven. Of chocolade. Toen ze een kind was, gaf ze chocolade op, zei ze.
Casey mompelde dat haar vader elke avond chips met haar deelde en ze at het op terwijl ze samen op de bank naar televisie keken. Het klonk eigenlijk als een groot en zinvol offer, maar de boodschap van de oude vrouw was goed aangekomen. Haar vastenoefening was niet goed genoeg. Het was kinderachtig, niet zinvol.
De moraal van dit verhaal? Als iemand je vraagt wat je opgeeft voor de vastentijd, ren dan weg!
Of, een nog betere moraal: als je beslist wat je voor de vastentijd gaat doen, wees dan kinderlijk, niet kinderachtig.
Dit is wat ik bedoel. Wanneer iemand beweert: "Geef niet alleen chocolade op voor de vastentijd", gebruiken ze een afkorting voor het idee dat het opgeven van een kleine traktatie een goedkope en kinderachtige manier is om door de vastentijd te sluipen. Ze zeggen dat het betekent dat we gewoon het vakje "opoffering" afvinken en voorbij schaatsen, en als we een soort van echte spirituele groei verwachten, zouden we op zoek moeten gaan naar iets dat zinvoller en diepgaander is. In plaats van chocolade of iets anders op te geven, zouden we iets moeten toevoegen, wat spirituele oefening, wat goede werken, een nieuwe en uitdagende manier om de dag of elkaar of God te benaderen.
En dit kan waar zijn. Soms, wanneer mensen "gewoon chocolade opgeven voor de vastentijd", is dat omdat ze het gemakkelijke, ondoordachte ding doen. Soms is het logisch dat we elkaar aansporen om wat dieper te graven, een beetje beter naar ons spirituele leven te kijken en wat langer na te denken over wat de Heer van ons vraagt.
Maar vooral dit jaar voelt het anders. En ik denk dat het om een andere aanpak vraagt.
We zijn allemaal door de zwierder gegaan, op de een of andere manier. Veel mensen hebben hun geloof laten wankelen, en we kunnen de vastentijd 2022 tegemoet treden met een bijzonder laag enthousiasme en vooral opgevoerd cynisme. Velen van ons hebben verdriet. Velen van ons zijn lichamelijk aan het genezen, of lijden nog steeds. Het is een zielverpletterende, uitputtende tijd geweest van constante risicobeoordeling, constante afweging van verwachtingen tegen de realiteit en de constante ellendige behoefte om de betrouwbaarheid van andere mensen in twijfel te trekken - en dat terwijl we nog steeds probeerden een sprankje hoop en goede wil jegens onze medemens levend te houden . Wanneer is het voor het laatst niet vasten geweest? En nu vertel je me dat ik een nieuwe wond moet toebrengen, deze keer zelf toegebracht? Zo voel ik me. Maar diep in mijn hart weet ik dat de vastentijd niet zo bedoeld is.
Dus ik vind het nuttig om mezelf af te vragen, wanneer ik een spirituele oefening onderscheid: is dit kinderachtig? Of is het kinderlijk?
De vastentijd heeft een manier om enkele zeer oude spirituele patronen in ons leven bloot te leggen, ten goede of ten kwade. Het kan dwaze, halfbakken sprookjesachtige ideeën oproepen dat God boos op ons is, en dat we hem kunnen afweren door kleine offers te brengen in het pad van zijn razernij. En het kan ook lang begraven herinneringen aan het licht brengen over hoe eenvoudig ons geestelijk leven kon zijn, toen we gewoon naar de Vader gingen om hem te zeggen dat we spijt hebben van onze zonden, en hij vertelde ons dat het in orde was, omdat Hij van ons houdt. Dit is het verschil tussen kinderachtig en kinderlijk.
Proberen om kinderlijk te zijn, is altijd een goede plek om naartoe te gaan als ik me zwak en moe en opgebrand voel. Worden als een klein kind is een advies dat rechtstreeks uit de mond van Christus komt.
En we kunnen dit ook doen in onze boetedoeningen. We kunnen de oude gebruiken van de vastentijd (die vaak rond eten draaide!) ons eraan laten herinneren hoe eenvoudig onze relatie met Christus werkelijk kan zijn, want wat er ook in de wereld is gebeurd, Christus is onveranderlijk, Christus is alle vertrouwen waard. We kunnen echt gewoon zeggen: het spijt me voor mijn zonden. En Hij zal gewoon zeggen: Het is in orde, want ik hou van je. Elke vastenoefening die dat gesprek weerspiegelt, is een goede en waardige.
Laten we dus eens kijken naar de kwestie van het opgeven van chocolade als boetedoening, bijvoorbeeld. Is dat kinderachtig of kinderlijk? De waarheid is dat het alle kanten op kan.
Als je het puur doet omdat je er extra ‘hot’ uit wilt zien als de paasvakantie komt, en je weet dat je 40 dagen op koers blijft als je God als stok gebruikt, dan is dat kinderachtig.
Als je je ervan bewust bent dat je een probleem hebt met zelfbeheersing en je God vraagt om je te genezen van deze specifieke zwakte in jezelf, dan is dat kinderlijk.
Als het opgeven van chocolade moeilijk zal zijn, en je het uithoudt (samen met elf andere uitgebreide boetedoeningen en praktijken) omdat het zal bewijzen hoe hardcore je bent, dan is dat kinderachtig.
Als het opgeven van chocolade moeilijk zal zijn omdat je nooit ergens mee doorgaat, maar je hebt vast besloten om elke dag om hulp te bidden in je zwakheid, en je bent van plan om gewoon op te staan en opnieuw te beginnen als je faalt, in plaats van toegeven aan schaamtespiralen, dan is dat kinderlijk.
Als je van chocolade houdt, maar je denkt dat God je niet mag, dus je krijgt geen chocolade omdat je het niet verdient, dan is dat kinderachtig.
Als je van chocolade houdt, maar je weet dat het overslaan van die zoetheid je aandacht zal trekken en je misschien een kans geeft om honger op te bouwen naar de zoetheid van Christus, dan is dat kinderlijk.
Als je belangrijkste interactie met je geloof is om te klagen over andere katholieken op Twitter, en je kunt je niet herinneren wanneer je voor het laatst iets hebt aangeboden dat lijkt op oprecht gebed, maar als het erop aankomt, voel je je vaag schuldig en nerveus omdat je niets doet voor de vastentijd, dus je geeft chocolade op omdat het gemakkelijk is, en het kleine mentale poppetje dat je 'God' hebt genoemd, zwijgt als je het doet, dat is kinderachtig.
Het is zo makkelijk om hard voor elkaar te zijn, en het is zo makkelijk om hard voor onszelf te zijn. Maar de vastentijd is een kans om dingen weer eenvoudig te maken. Het is een kans om weer kinderlijk te zijn, nu er nog tijd is.
Zelf verhonger ik me diep in mijn hart te herinneren dat, zelfs als op niemand anders in de hele wereld kan worden vertrouwd, Christus dat wel kan. Ik honger naar iets zoets, niet zoals chocolade, maar zoals Christus. Als het opgeven van chocolade me helpt dat te onthouden, geef ik chocolade op.
Sandra F.